Spruiten worden door velen bestempeld als stinkbommen. Soms, als ze verkeerd bereid zijn, is dat ook terecht. En de enigszins bittere smaak is verantwoordelijk voor veel jeugdtrauma's. De veroorzakers van dit alles zijn de mosterdolieglycosiden in de spruiten. De agrarische industrie doet al sinds langere tijd onderzoek met het doel om deze zwavelhoudende glycosiden zo te veranderen dat de koolstank verdwijnt - tot nu toe echter zonder noemenswaardig succes.
De afkeer tegen bittere stoffen zit diep in de mens verankerd en laat zich aan de eettafel nauwelijks weg discussiëren. Wetenschappers vonden in het erfgoed van de Neanderthalers een gen dat er net als bij de moderne mens voor zorgt dat zijn drager een afkeer tegen de bittere stof fenylthiocarbamide (PTC) heeft. Deze stof is onder meer te vinden in spruiten, broccoli en grapefruits. De afkeer tegen bittere stoffen is evolutionair zinvol: ze beschermt tegen de consumptie van giftige planten.
Dubbel zoveel vitamine C als in sinaasappelen
Spruiten horen echter niet tot de giftige planten. In tegendeel: spruiten zijn bevorderlijk voor de gezondheid. De kleine knollen zijn rijk aan vitamine A, B1 en B2 en bevatten dubbel zo veel kalium en ijzer als wittekool. Het vitamine C-gehalte is dubbel zo hoog als dat van een sinaasappel. Bovendien zouden spruiten de bloeddruk en cholesterolwaarden verlagen en slagaderverkalking voorkomen. Voedingswetenschappers wijzen bovendien op de beschermende functie van spruiten tegen celschade. Dit klinkt allemaal zeer overtuigend, maar is om het even als spruiten niet smaken.
Wat kan hieraan gedaan worden? Simpel, de spruiten zo bereiden dat ze niet bitter smaken. Dat werkt. Een belangrijke basisregel hierbij: laat de spruiten niet zo lang koken tot ze bijna uit elkaar vallen. Het is beter om ze slechts zeven tot acht minuten in zoutwater te blancheren, zodat ze net beetgaar zijn.
Topkok Atul Kochhar uit London haalt de spruiten in zijn tweesterrenrestaurant Benares uit elkaar en roostert de bladeren afzonderlijk in boter, samen met kastanje. Zijn eveneens in Londen werkzame collega Yotam Ottolenghi kookt de spruiten niet, maar roostert ze in de oven en overgiet ze daarna met een siroop van water, steranijs, kaneel en suiker.
Wie steranijs echter niet lekker vindt, kan het met een sinaasappel-honingmarinade proberen. Daarbij worden de spruiten twee minuten geblancheerd, gehalveerd en in een marinade van geraspte sinaasappelschillen , twee eetlepels olijfolie, tijm, zout en een eetlepel witte wijn azijn gedrenkt. Aansluitend worden de spruiten op 220 graden tien tot twaalf minuten in de oven geroosterd. Vervolgens moeten ze een keer omgedraaid en met sinaasappelsap en honing overgoten worden en nog eens vijf minuten in de oven bruin worden. Het resultaat: gegarandeerd geen onaangename koolgeur in de keuken en een groentengerecht met een fruitige, karamelachtige touch – zo lekker dat het zelfs koolhaters overtuigt.